Zo zit het met de nieuwe regels rondom terugbetalen van studiekosten
Gepubliceerd op 2023-08-10
Hoe zit het ook alweer met de nieuwe regels rondom terugbetalen van studiekosten?
Alweer een jaar geleden, namelijk in augustus 2022 zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd in het Burgerlijk Wetboek. Eén van deze wijzigingen betrof artikel 7:611a. Aan dit artikel zijn diverse bepalingen toegevoegd. Dit vloeide weer voort uit een Europese richtlijn (Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden).
Verplichte scholing
Waar gaat het precies over? Kort gezegd betekent de wijziging van artikel 7:611a dat de werkgever niet voor alle opleidingen meer een studiekostenbeding kan afsluiten. Een studiekostenbeding houdt in dat je na het afronden van de opleiding nog een aantal jaren in dienst moet blijven. Vertrek je toch eerder, dan moet je naar rato van dat eerdere vertrek een deel van de studiekosten terugbetalen.
Sinds augustus 2022 is een studiekostenbeding niet meer toegestaan wanneer het gaat over verplichte scholing. De vraag is echter wat je onder verplichte scholing moet verstaan. Lid 2 van artikel 7:611a noemt scholing die verplicht is op grond van Unierecht, toepasselijk nationaal recht, cao of een regeling door een daartoe bevoegd bestuursorgaan. Een wettelijke scholingsplicht geldt bijvoorbeeld voor trustkantoren en voor financiële dienstverleners. Verder kun je denken aan een scholingsplicht voor OR-leden zoals is opgenomen in de Wet op de ondernemingsraden.
Maar verplichte scholing is meer dan alleen de hierboven genoemde scholing. Ook scholing die noodzakelijk is voor het blijven uitoefenen van de functie valt hieronder. Evenals scholing die de werkgever moet aanbieden wanneer de functie van de werknemer komt te vervallen en herplaatsing noodzakelijk is. Door de wetgever zijn een aantal voorbeelden genoemd waar je aan kunt denken bij verplichte scholing. Bijvoorbeeld scholing die ziet op veiligheid en het bijhouden van vakbekwaamheid. Ook kun je denken aan scholing die de werknemer moet volgen om met een nieuw computersysteem te kunnen werken dat door de werkgever wordt ingevoerd. Of wanneer blijkt dat een werknemer niet goed genoeg Engels spreekt terwijl de werkgever dit voor de uitvoering van de functie noodzakelijk vindt.
Kortom, verplichte scholing omvat:
-
scholing die op grond van een wettelijke bepaling verplicht is;
-
herplaatsingsscholing;
-
noodzakelijke scholing.
Voor deze scholing geldt dat de werkgever dit kosteloos moet aanbieden. Schoolgeld, boeken, examengeld en reiskosten zijn voor rekening van de werkgever. De tijd die nodig is om scholing te volgen geldt als werktijd en zo mogelijk vindt de scholing ook onder werktijd plaats.
Wordt er toch een studiekostenbeding afgesproken voor deze verplichte scholing, dan is dit beding nietig. Dat betekent dat het beding niet geldt.
Onverplichte scholing
Naast verplichte scholing, bestaat er ook onverplichte scholing. Dit betreft scholing die nodig is voor het verkrijgen van een diploma of certificaat waarover de werknemer bij het aanvangen van zijn werkzaamheden al moet beschikken. Bijvoorbeeld een docent in het voortgezet onderwijs moet beschikken over een lesbevoegdheid en een lerarenopleiding afronden. Soms start een docent al met lesgeven, terwijl de opleiding nog niet is afgerond. In deze situatie gaat het om onverplichte scholing, omdat het bij de functie van docent op voorhand duidelijk is dat je over een geldige lesbevoegdheid moet beschikken. In deze situatie kan dus wel een studiekostenbeding worden afgesproken. Dit geldt ook voor BBL-overeenkomsten.
Duidelijk dus?
Door het hierboven gemaakte onderscheid tussen verplichte en onverplichte scholing lijkt het misschien duidelijk te zijn. Toch zit er een addertje onder het gras. Want wanneer is scholing nu noodzakelijk? Dit is een grijs gebied. De Rechtbank Midden Nederland heeft eind 2022 uitspraak gedaan inzake een accountant die de een opleiding volgde tot registeraccountant. https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2022:5560
In deze uitspraak was de conclusie dat de studiekosten wel terugbetaald dienden te worden. De doorslaggevende argumenten hiervoor waren dat de studie op verzoek van de werknemer was gestart en dat nergens uit bleek dat de accountant in dienst was genomen met als doel om registeraccountant te worden. In deze casus werd de gevolgde opleiding dus niet noodzakelijk geacht.
Er zal nog wel meer rechtspraak volgen waarin de discussie over de “noodzakelijkheid” gevoerd zal worden.
Conclusie
Enerzijds kan er een onderscheid gemaakt worden tussen verplichte en onverplichte scholing. Voor onverplichte scholing kan een studiekostenbeding worden overeengekomen. Voor verplichte scholing kan dit niet en komen de kosten altijd voor rekening van de werkgever. Maar het zal niet altijd duidelijk zijn of het om verplichte scholing gaat,. Dit speelt vooral bij de vraag of het noodzakelijke scholing betreft.
Vragen?
Neem bij vragen over een studiekostenbeding contact met ons op!